Wetboek-online maakt gebruik van cookies. sluiten
bladeren
zoeken

Jurisprudentie

AA2922

Datum uitspraak1999-10-13
RechtsgebiedBelasting
Soort ProcedureCassatie
Instantie naamHoge Raad
Zaaknummers324
Statusgepubliceerd


Conclusie anoniem

Nr. 324 Parket, 31 maart 1999 mr. Ilsink Derde Kamer A Conclusie inzake: Algemene wet bijzondere ziektekosten Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen U.A. tegen 1. X 2. Y Edelhoogachtbaar College, 1. Feiten en procesverloop 1.1. X en Y zijn na het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en vóór 1 juli 1989, in het genot van - onder meer - een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet dat tenminste gelijk was aan 35% van het wettelijk minimumloon, vanuit Nederland naar Israël geëmigreerd. Beiden hebben in 1993 de Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen U.A.<(1) In de uitvoering van de AWBZ wordt voorzien door de ziekenfondsen, de ziektekostenverzekeraars en de uitvoerende organen van de publiekrechtelijke ziektekostenverzekering. ZAO is een ziekenfonds (zie losbladige SVW-serie, deel 7 AWBZ, Band ???, bijlage 7, lijst nr. 1). De toelating van een ziekenfonds voor de uitvoering van de AWBZ is in de wet niet geregeld. (Zie: losbladige SVW-serie, deel 7 AWBZ, Band ?, art. 33, aant. 1.) Aangenomen is dat de ter uitvoering van de Ziekenfondswet toegelaten ziekenfondsen ook voor hun verzekerden kunnen optreden ter uitvoering van de AWBZ. > (hierna: ZAO) verzocht hen in te schrijven als verzekerde ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: AWBZ) aangezien zij meenden voor de AWBZ verzekerd te zijn omdat op het door hen ontvangen pensioen van het Algemeen Burgerlijk Pensioenfonds premie voor de AWBZ werd ingehouden<(2) In het tweede lid van art. 9 AWBZ is bepaald dat verzekerde personen die noch bij een ziekenfonds zijn ingeschreven noch bij een ziektekostenverzekeraar zijn verzekerd noch aan een publiekrechtelijke ziektekostenregeling voor ambtenaren deelnemen zich moeten melden bij een ziekenfonds dan wel bij een ziektekostenverzekeraar, die hun woongemeente als werkgebied heeft. Dit alles met inachtneming van het op het derde lid van art. 9 AWBZ gebaseerde Inschrijvingsbesluit bijzondere ziektekostenverzekering. In art. 1 van de Nadere regeling inschrijving bijzondere ziektekostenverzekering worden verzekerden die woonachtig zijn in het buitenland geacht te wonen in het werkgebied van het ziekenfonds of ziektekostenverzekeraar of het uitvoerend orgaan waar zij zich hebben aangemeld. >. 1.2. Op 10 augustus 1993 heeft ZAO voor beroep vatbare beslissingen gegeven, als bedoeld in art. 58, eerste lid, aanhef en onderdeel a, AWBZ, inhoudende het besluit belanghebbenden niet als AWBZ- verzekerden in te schrijven. Daarbij werd verwezen naar art. 6 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël (Trb. 1984, 65) (hierna ook: het Verdrag) zodat, nu het Verdrag van toepassing is op personen die in Israël wonen, voor wat betreft de volksverzekeringen belanghebbenden zijn onderworpen aan de Israëlische sociale zekerheidswetgeving, terwijl art. 36 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 (Stb. 1989, 164) (hierna ook: KB 164) de exclusiviteit daarvan meebrengt. 1.3. De Arrondissementsrechtbank te Amsterdam<(3) Ingevolge art. 59 van de AWBZ (tekst 1993) stond tegen een dergelijk besluit beroep open bij de Raad van Beroep. Op grond van art. 1, vierde lid, van de Beroepswet (Stb. 1992, 278) treedt daarvoor (een kamer van) de arrondissementsrechtbank in de plaats. > heeft bij uitspraak van 4 januari 1995 in twee afzonderlijke uitspraken (nr. AWBZ 93/3011/16 en nr. AWBZ 93/3012/16) het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. 1.4. ZAO heeft tegen beide uitspraken hoger beroep ingesteld. De Centrale Raad van Beroep<(4) De CRvB is bevoegd ingevolge art. 18, eerste lid, onder b Beroepswet. > heeft beide zaken gevoegd behandeld<(5) Ingevolge art. 17 Beroepswet is art. 8:14 Awb inzake voeging van toepassing. > en bij uitspraak van 5 november 1997, nr. 95/1717 AWBZ + nr. 95/1731 AWBZ<(6) Gepubliceerd in RSV 1998/159. > de aangevallen uitspraken bevestigd. 1.5. Tegen deze uitspraak heeft ZAO tijdig beroep in cassatie ingesteld. Namens S. Monasch is een vertoogschrift ingediend. 2. Belanghebbenden en de AWBZ op grond van nationale bepalingen 2.1. Het antwoord op de vraag of belanghebbenden verzekerd zijn ingevolge de AWBZ moet in de eerste plaats worden gevonden in het (mede) op art. 5, tweede lid, AWBZ gebaseerde KB 164. Tot 1 juli 1989 bepaalde de voorganger van KB 164, het Besluit van 19 oktober 1976, Stb. 557<(7) Zoals het luidde na wijzingingen door KB 1 juli 1980, Stb. 388 en KB van 26 april 1985, Stb. 297. > (hierna ook: KB 557): "Art. 1 1. Als verzekerde wordt aangemerkt: (?) 4e in de zin van de (?) [AWBZ] (?): k. degene, die buiten het Rijk woont en hetzij: 1o een uitkering ontvangt ingevolge de Algemene Ouderdomswet, (?) evenwel indien hij noch krachtens een buitenlandse wetgeving een uitkering ontvangt wegens ouderdom, overlijden of langdurige arbeidsongeschiktheid, noch arbeid verricht, doch in beide gevallen gedurende ten hoogste één jaar na de dag met ingang waarvan op betrokkenen het hiervoor bepaalde onder 1o, 2o, (?) van toepassing werd; de in de vorige zinsnede bedoelde beperking tot ten hoogste één jaar geldt niet voor degene, die zijn woonplaats heeft op het grondgebied van een Lid-Staat van de Europese Economische Gemeenschap, van een Staat, waarmee een overeenkomst gesloten, is welke bijzondere bepalingen bevat inzake takken van verzekering, die overeenkomen met de in de aanhef van dit artikel genoemde, of van door Onze Minister van Sociale Zaken aan te wijzen Staten; (?) 2. In afwijking van het bepaalde in het vorige lid worden de in dat lid bedoelde personen niet als verzekerde in de zin van de (?) [AWBZ] aangemerkt, indien zij de leeftijd van 65 jaar hebben bereikt (?)." 2.2. In het per 1 juli 1989 inwerking getreden KB van 3 mei 1989, Stb. 164 (tekst 1989) is bepaald: "Begripsbepalingen Artikel 1 In dit besluit wordt verstaan onder: a. de volksverzekeringen: De Algemene Ouderdomswet, de Algemene Weduwen- en Wezenwet, de Algemene Kinderbijslagwet en de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten; (?). Artikel 8 1. Verzekerd ingevolge de volksverzekeringen is degene, die buiten Nederland is gaan wonen en op de dag van zijn vertrek recht had op (?) d. een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet, 2. Verzekerd ingevolge de volksverzekeringen is degene, die niet in Nederland woont en recht heeft op een uitkering, een pensioen of een toelage, genoemd in het eerste lid, indien dat recht aansluit op de verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen (?) en mits die uitkering, dat pensioen of die toelage ten minste gelijk is aan 35% van het in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, van de Wet minimumloon en minimumvakantiebijslag bedoelde bedrag. 3. De in het eerste en tweede lid bedoelde personen zijn niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen indien zij buiten Nederland arbeid verrichten of een uitkering ontvangen krachtens een buitenlandse wettelijke regeling. 4. In afwijking van het eerste en tweede lid is degene, die recht heeft op een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet, niet verzekerd ingevolge de (?) [AWBZ]. (?) Overgangsbepalingen (?) Exclusieve werking Artikel 36 Niet verzekerd ingevolge de volksverzekeringen is de ingezetene of niet-ingezetene op wie ingevolge een overeenkomst of een regeling inzake sociale zekerheid, die tussen Nederland en één of meer andere mogendheden van kracht is, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is." 2.3. In de Nota van Toelichting is te lezen: "(blz. 13) Met name de buiten Nederland wonende personen met een langlopende Nederlandse sociale verzekeringsuitkering dienden op verzoek van de Tweede Kamer hier te lande verplicht verzekerd te blijven. De ontwikkelingen binnen de Europese Gemeenschap met betrekking tot het creëren van nieuwe aanwijsregels inzake de toepasselijke wetgeving ten aanzien van postactieven (uitkeringsgerechtigden) moesten worden afgewacht, aldus de Kamer. De verzekering van de hiervoor bedoelde personen is in het onderhavige besluit dan ook in beginsel gehandhaafd (artikel 8). (?) (blz. 23) Artikel 8 Algemeen In dit artikel gaat het om de verzekering krachtens de volksverzekeringen van personen, die niet in Nederland wonen en een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering ontvangen. Het inventarisatierapport van de SVr met betrekking tot het KB 557 bevat vele interpretatievragen aangaande de onderhavige verzekering, die het noodzakelijk maken de huidige bepalingen - nu voorgesteld wordt de verzekering in beginsel te handhaven - te toetsen aan de oorspronkelijke bedoelingen van de wetgever; een structurele wijziging wordt niet beoogd. Deze bedoelingen komen erop neer, dat de Nederlandse overheid zijn verantwoordelijkheid behoudt die niet- ingezetenen, die goeddeels voor hun kosten van levensonderhoud aangewezen blijven op een Nederlandse inkomensbron, te beschermen tegen de sociale risico's, welke door de volksverzekeringen worden gedekt. In deze situatie is het zaak, dat de verzekering ingevolge de volksverzekeringen na vertrek uit Nederland met medeneming van een Nederlandse inkomensbron, te beschermen tegen de sociale risico's, welke door de volksverzekeringen worden gedekt. In deze situatie is het zaak, dat de verzekering ingevolge de volksverzekeringen na vertrek uit Nederland met medeneming van een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering wordt voortgezet. Voorgaand uitgangspunt noopt tot wijziging van de huidige bepalingen op de volgende onderdelen: - er bestaat geen aanleiding om - zoals thans gebeurt - bij de voorwaarden voor verzekering onderscheid te maken tussen de WAO- en daarmee gelijkgestelde uitkeringen enerzijds en de AOW-, AWW-, AAW- en enige bijzondere uitkeringen anderzijds; - de hiervoor genoemde verantwoordelijkheid van de Nederlandse overheid leent zich niet voor een beperking tot het grondgebied van de Europese Gemeenschap en van verdragslanden, terwijl evenmin een begrenzing in de tijd bij die verantwoordelijkheid past, indien de omstandigheden waaronder de Nederlandse uitkering wordt genoten niet veranderen; (?). (blz. 25) Vierde en vijfde lid Deze leden komen overeen met artikel 1, tweede en derde lid van het KB 557.(?) (blz. 37) Overgangsbepalingen (?) (blz. 41) Exclusieve werking Artikel 36 Gelet op de arresten van de Hoge Raad van 25 juni 1986 (RSV 1986, nrs. 26 en 27) over de verzekeringsplicht van in Nederland gedetacheerde Joegoslavische werknemers staat niet langer vast dat aanwijsregels inzake toepasselijke wetgeving van de door Nederland gesloten verdragen inzake sociale zekerheid zogenaamde exclusieve werking hebben, indien die aanwijsregels dat niet expliciet vermelden. Met de exclusieve werking van aanwijsregels wordt bedoeld dat bij uitsluiting van een andere wetgeving slechts één wetgeving kan worden toegepast. Ondergetekenden streven ernaar de internationale afspraken op dit punt - voorzover nodig - aan te passen zodat in de toekomst de bedoeling van verdragspartners expliciet zal vastliggen. Zolang die aanpassing nog niet is gerealiseerd, is het noodzakelijk bij wijze van overgangsbepaling de exclusieve werking tot uitdrukking te brengen in de nationale wetgeving. Na aanpassing van de internationale regelingen in de gewenste zin zal de nu voorgestelde bepaling kunnen komen te vervallen. Het onderhavige artikel spreekt niet alleen van de ingezetene maar ook van de niet-ingezetene daar ook deze ingevolge de volksverzekeringen, in verband met het verrichten van arbeid in dienstbetrekking in Nederland of op grond van dit besluit verzekerd is." 2.4. Bij KB van 30 november 1989, Stb. 555, is art. 8, lid 4, KB 164 met ingang van 1 januari 1990 vervallen. In de Nota van Toelichting is op blz. 3 vermeld: "In het kader van de Oort-operatie zijn de uitkeringen ingevolge AOW en de AWW onder de premieheffing volksverzekeringen gebracht, teneinde in het nieuwe heffingssysteem tot uniformering van de heffingsmaatstaf te komen. Als gevolg daarvan vindt per 1 januari 1990 inhouding plaats van premie volksverzekeringen (waaronder AWBZ en AAW) op AOW- en AWW-uitkeringen. Tegelijkertijd worden de AOW- en AWW-uitkeringen verhoogd, teneinde de uitkeringen netto op hetzelfde niveau te houden (?). De bepalingen, die personen met een AOW- of een AWW-uitkering uitsluiten van de verzekering ingevolge de AWBZ en de AAW, zullen in verband daarmee derhalve vervallen. Overigens zij nog opgemerkt dat indien het (?) voorstel van wet tot handhaving leeftijdsgrens verzekerings- en premieplicht AAW (Kamerstukken II, 1989-1990, 21 350) tot wet wordt verheven, personen van 65 jaar en ouder niet langer verplicht verzekerd zullen zijn voor de AAW en derhalve niet langer premieplichtig. Dit impliceert dat personen van 65 jaar en ouder alleen voor de AWBZ premie verschuldigd zullen zijn." 2.5. Vaststaat dat belanghebbenden beiden ná het bereiken van de leeftijd van 65 jaar en vóór 1 juli 1989, in het genot van - onder meer - een pensioen ingevolge de Algemene Ouderdomswet dat tenminste gelijk was aan 35% van het wettelijk minimumloon, vanuit Nederland naar Israël zijn geëmigreerd. Dat betekent dat belanghebbenden sinds 1 jan. 1990 op grond van het bepaalde in art. 8 van het KB 164 verzekerd zijn voor de AWBZ<(8) In het dossier bevindt zich een brief, met dagtekening 20 september 1990, van het Algemeen Burgerlijk pensioenfonds, gericht aan X, waarin wordt medegedeeld dat de Inspecteur der Directe Belastingen van mening is dat betrokkene onder meer premies AWBZ verschuldigd is. In een brief met dagtekening 13 april 1993 wordt betrokkene medegedeeld dat uit een schrijven van de Ziekenfondsraad van 16 maart 1993 blijkt dat geen sprake is van verzekering ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen zodat premierestitutie over het tijdvak 1 jan. 1993 tot 1 april 1993 zal plaatsvinden. >, tenzij art. 36 van dat KB daaraan in de weg staat. Voordat wordt ingegaan op de vraag of art. 36 van KB 164 bewerkstelligt dat toch niet sprake is van verzekering van belanghebbenden voor (onder meer) de AWBZ, moet worden nagegaan of het Verdrag ook betrekking heeft op de AWBZ. 2.6. Dit laatste is per 1 januari 1992 voor betrokkenen zoals belanghebbenden van bijzonder belang geworden en wel in verband met het navolgende. In art. 11 van de AWBZ staat na het van kracht worden van de Wet van 20 november 1991, Stb. 587, de grondslag voor een regeling betreffende het geven van een vergoeding in geld of een verstrekking in gevallen, waarin een verzekerde zich wegens bijzondere omstandigheden niet aan de normale regels van de verzekering heeft kunnen houden. Aan die bevoegdheid is uitvoering gegeven in art. 34 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering (Stb. 1991, 590). In de Nota van toelichting bij dat artikel is opgemerkt<(9) Zie losbladige SVW-serie, deel 7 AWBZ, Band ???, bijlage 3, nr. 1.1, aant. 31. >: "De AWBZ is naar haar strekking zo opgezet dat aanspraken ingevolge die wet in wezen beperkt blijven tot de hulp in het kader van de georganiseerde gezondheidszorg in Nederland. Ondanks dat zijn krachtens het (?) [KB 164] ook diverse groepen van personen die niet in Nederland wonen maar in het buitenland - en dus in het buitenland het middelpunt van hun maatschappelijk bestaan hebben - onder de AWBZ-verzekering gebracht. Voor die groepen zou zonder de onderhavige bepaling gelden dat er wel AWBZ-premie moet worden betaald, doch dat daar tegenover niet de mogelijkheid staat om vanuit de dagelijkse woonsituatie aanspraken ingevolge de verzekering te realiseren. Feitelijk zou dat betekenen dat in het buitenland woonachtige AWBZ- verzekerden verstoken zijn van AWBZ-verstrekkingen zolang zij niet hun woonplaats en daarmee hun maatschappelijk bestaan in het buitenland opgeven en in Nederland terugkeren." 2.7. Bij brief van 25 juni 1992<(10) Brief met kenmerk SZ/SV/T/92/2642. > is door de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, mede namens de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, aan de Ziekenfondsraad advies gevraagd inzake de in KB 164 neergelegde materie. In die brief is (onder meer) vermeld: "Ingevolge artikel 8 van KB 164 zijn buiten Nederland wonende personen verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen indien zij recht hebben op een uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet arbeidsongeschiktheidsvoorziening militairen, een pensioen op basis van arbeidsongeschiktheid ingevolge de Algemene burgerlijke pensioenwet, de Spoorwegpensioenwet of de Algemene militaire pensioenwet, een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet (AOW), een weduwenuitkering ingevolge de Algemene Weduwen- en Wezenwet, of een uitkering of toelage ingevolge de Algemene Arbeidsongeschiktsheidswet. Voorwaarde is dat de uitkering, het pensioen of de toelage ten minste 35% bedraagt van het bruto- minimumloon en betrokkene geen arbeid buiten Nederland verricht noch een uitkering ontvangt ingevolge een buitenlandse wettelijke regeling. Voorts is vereist dat het recht op uitkering bestond op de (blz. 2) datum van vertrek uit Nederland, danwel dat het recht op uitkering is ontstaan in aansluiting op verplichte verzekering ingevolge de volksverzekeringen of ingevolge de vrijwillige verzekering AOW/AWW. Ook in de voorloper van KB 164, het besluit van 19 oktober 1976 (Stb. 557), waren in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden onder - overigens andere en deels meer beperkte - voorwaarden verplicht verzekerd voor de volksverzekeringen. De voorwaarden waren destijds dat de verzekeringsplicht voor deze groep van uitkeringsgerechtigden uitsluitend was toebedeeld aan hen die woonden in een EG-lidstaat of in een van de landen waarmee Nederland een bi- of multilateraal sociaal zekerheidsverdrag had gesloten. De verzekeringsplicht voor AOW-, AWW- en AAW-gerechtigden die buiten één van de hiervoor bedoelde landen woonden was destijds beperkt tot één jaar. In zijn notitie van 27 augustus 1986 (Kamerstukken II, 1985-1986, 19 515, nrs. 1-2. pag. 39-40) stelde het toenmalige kabinet zich echter op het standpunt dat strikter vastgehouden diende te worden aan het uitgangspunt dat uitbreiding van de verplichte verzekering beperkt blijft tot personen van wie de verzekering in Nederland voor korte tijd wordt onderbroken. Dit betekende dat in beginsel bij vertrek uit Nederland de verplichte verzekering zou moeten worden beëindigd. In het buitenland wonende personen met een langlopende Nederlandse sociale verzekeringsuitkering zouden in het vervolg dan ook niet langer verzekerd dienen te zijn. Tijdens de schriftelijke en mondelinge gedachtenwisseling over de kabinetsvoornemens met betrekking tot de uitbreiding en beperking van de kring van verzekerden voor de volksverzekeringen bleek dat de Kamer grote bezwaren had tegen het afschaffen van de verzekeringsplicht van de buiten Nederland wonende uitkeringsgerechtigden. Deze bezwaren werden onder meer ingegeven door het op 12 juni 1986 door het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschappen gewezen arrest in de zaak Ten Holder (RSV 1987/24). In dat arrest besliste het Hof dat een werknemer onderworpen blijft aan de sociale verzekeringswetgeving van de EG-Lid-staat waar hij zijn laatste werkzaamheden heeft verricht, ongeacht de tijd die na de beëindiging van die laatste werkzaamheden is verstreken. Verwarring ontstond over de uitleg die het Hof in dit arrest aan de werkingssfeer van de Verordening (EEG) nr. 1408/71 gaf. In de meest vergaande interpretatie zouden de aanwijsregels inzake toepasselijke wetgeving niet enkel betrekking hebben op de actieve beroepsbevolking, die hun werkzaamheden gedurende korte tijd hebben onderbroken, maar ook op personen die een langlopende sociale verzekeringsuitkering ontvangen (post-actieven) of, zonder uitkering, inmiddels het arbeidsproces hebben verlaten (non-actieven). Zoals hierna nog zal worden aangegeven is die ruime interpretatie onjuist gebleken. Overeenkomstig de wens van de Kamer is daarop besloten de ontwikkelingen in Europees verband ten aanzien van post-actieven af te wachten en vooralsnog geen wijziging te brengen in de verzekeringspositie van in het buitenland wonende personen met een Nederlandse sociale verzekeringsuitkering (Handelingen UCV II 1986- 1987, nr. 74, blz. 14-15). (blz. 3) Inmiddels is de Verordening (EEG) nr. 1408/71 gewijzigd. Dit is dan ook aanleiding om advies te vragen hoe de verzekeringspositie van post-actieven en non-actieven met een uitkering, rekening houdend met bedoelde wijzinging, zou moeten worden geregeld. (?) (blz. 4) Met de wijziging [invoeging in de Vo 1408/71 van art. 13, lid 2, onder f] is beoogd aanwijsregels te creëren voor de toepasselijke wetgeving voor personen die niet langer verzekerd zijn ingevolge de wetgeving van de Lid-Staat waar de laatste werkzaamheden zijn verricht, zonder dat op grond van het verrichten van werkzaamheden de wettelijke regeling van een andere Lid-Staat ingevolge de Verordening op hem van toepassing wordt. In de arresten in de zaken Noij en Daalmeijer (HvJ 21 februari 1991, zaken C-140/88 en C-245/88, RSV 1991/200 en 201) was inmiddels door het Hof van Justitie bepaald dat de nog niet aangepaste Titel II van de Verordening niet van toepassing is op personen die hun beroepswerkzaamheden voorgoed hebben gestaakt. Het staat het laatste werkland derhalve vrij te bepalen of en onder welke voorwaarden post- actieven die in een ander land wonen verzekerd blijven. Ingevolge artikel 10ter van Verordening (EEG) nr. 574/72 kunnen Lid-Staten dan ook zelf de voorwaarden bepalen waaronder deze post-actieven verzekerd blijven. Artikel 13, lid 2, onder f, is dan ook een aanwijzing van de wetgeving van het woonland indien en vanaf het moment waarop verzekering ingevolge het stelsel van het laatste werkland ontbreekt. Conclusie is dan ook dat de nationale wetgever in het kader van KB 164 zelf kan bepalen of en onder welke voorwaarden post-actieven, die laatstelijk in Nederland werkzaam zijn geweest maar buiten Nederland wonen, verzekerd kunnen blijven danwel uitgesloten kunnen worden van de verzekeringsplicht. (?) (blz. 8) De grootste groep [binnen de categorie: wel AWBZ-verzekerd, echter niet verzekerd voor de Zfw] wordt gevormd door personen met een langlopende sociale verzekeringsuitkering, zoals opgesomd in artikel 8 van KB 164. Het betreft hier personen waarvan het niet aannemelijk is dat zij nog zullen terugkeren naar Nederland. Indien deze personen eveneens verzekerd zijn voor de Zfw en wonen in een andere EG-Lid-Staat dan wel een land waarmee Nederland e[e]n verdrag inzake sociale zekerheid heeft gesloten waarin een bepaling is opgenomen met betrekking tot de ziektekosten, is er geen probleem. Betrokkenen kunnen in het buitenland medische zorg genieten via het aldaar bestaande ziektekostenstelsel ten laste van de Nederlandse sociale ziektekosten-verzekeringskassen. Is dit niet het geval, dan dient betrokkene (indien hij zijn recht op verstrekkingen in natura wenst te genieten) in principe terug te keren naar Nederland om aan de verzekering voor de AWBZ en de daarmee samenhangende premieplicht ook rechten te kunnen ontlenen. Seder[t] 1 januari 1992 hebben deze personen evenwel recht op een vergoeding in geld. Het gaat hierbij om ca. 20.000 personen, waarvan ca. 6.000 AOW-gerechtigden en ca. 10.000 overige uitkeringsgerechtigden met een langlopende sociale zekerheidsuitkering (artikel 8 situaties)." 2.8. In het vervolgens door de Ziekenfondsraad uitgebrachte advies<(11) Advies inzake verzekeringspositie van in het buitenland wonende post- actieven, uitgebracht door de Ziekenfondsraad aan de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid op 26 november 1992 (uitgave van de Ziekenfondsraad 566). > is te lezen: "(blz. 7) 2 Voorgeschiedenis Reeds bij eerdere gelegenheden heeft de raad zich uitgelaten over de problematiek inzake AWBZ-verzekering van in het buitenland woonachtige uitkeringsgerechtigden. (?). De raad heeft, redenerend vanuit de verzekeringsgedachte en indachtig de opzet van de AWBZ die zodanig is dat aanspraken in wezen beperkt blijven tot hulp die in het kader van de georganiseerde gezondheidszorg in Nederland is ingeroepen, het standpunt ingenomen dat AWBZ-verzekering van in het buitenland wonende uitkeringsgerechtigden in beginsel dient te worden afgewezen. Vervolgens heeft de raad, geconfronteerd met het feit dat de bedoelde categorie niettemin onder de verzekeringsplicht ingevolge de AWBZ is gebracht<(12) In een brief van de Ziekenfondsraad aan de Staatssecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, met dagtekening 19 december 1991 is te lezen: "In het kader van de Oort-wetgeving zijn per 1 januari 1990 in het buitenland woonachtige AOW- en AWW-gerechtigden premieplichtig gemaakt voor de AWBZ door aanwijzing van deze categorie uitkeringsgerechtigden als AWBZ-verzekerden. Deze aanwijzing heeft een belastingtechnische achtergrond. Vanuit de verzekeringsgedachte is deze aanwijzing echter niet juist omdat er in veel gevallen geen reële verzekeringsaanspraak tegenover de AWBZ-verzekerings- en -premieplicht is gesteld. Overigens is ook geen advies aan de Ziekenfondsraad gevraagd over de aanwijzing van de onderhavige categorie uitkeringsgerechtigden als AWBZ- verzekerden, hetgeen gelet op het voorgaande in de rede had gelegen." >, het standpunt ingenomen dat de verzekeringsgedachte de overheid de verplichting oplegt ervoor zorg te dragen dat AWBZ- gerechtigden op relatief eenvoudige wijze hun aanspraken krachtens de AWBZ-verzekering geldend kunnen maken. Hoewel regeling van deze materie in het kader van Verordening (EEG) nr. 1408/71 en van bilaterale verdragen inzake sociale zekerheid met het oog op de noodzakelijke samenhang tussen AWBZ en Ziekenfondswet volgens de raad de meest geschikte oplossing zou zijn besefte de raad dat hieraan twee wezenlijke bezwaren verbonden zouden zijn. Ten eerste zou een regeling langs deze weg veel tijd vergen en ten tweede zou daarmee geen oplossing worden geboden voor die personen die woonachtig zijn in landen die geen EG-lidstaat of verdragsland zijn of in landen waar geen wettelijk ziektekostenverzekeringstelsel bestaat en waarmee derhalve geen verdrag kan worden gesloten.<(13) In een brief van de Ziekenfondsraad aan de Staatsecretaris van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, met dagtekening 22 november 1990 is geschreven: "De meest geëigende oplossing zou zijn, een regeling van aanspraken via Verordening (EEG nr. 1408/71 en via (bilaterale) verdragen inzake sociale zekerheid. De Raad beseft echter, en heeft daar begrip voor, dat zulks niet binnen een redelijke termijn valt te realiseren. De Raad wijst er bovendien op dat niet voor alle gevallen een dergelijke oplossing kan worden gerealiseerd. De Raad denkt daarbij aan AWBZ-verzekerden die woonachtig zijn in landen die geen EG-Lidstaat of verdragsland zijn, of aan AWBZ-verzekerden die woonachtig zijn in landen waar geen wettelijke ziekte(kosten)verzekering bestaat en waarmee derhalve geen verdrag kan worden gesloten." >" 2.9. Alvorens het Verdrag nader te bezien, wijs ik erop dat het KB 164 per 1 januari 1999 is vervallen en dat daarvoor in de plaats is gekomen het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekering 1999 van 24 december 1998, Stb. 1998, 746 (hierna ook: KB 746). Door dit KB 746 zijn in de verzekeringspositie van in het buitenland wonenden, zoals belanghebbenden, aanmerkelijke wijzigingen aangebracht. Dit KB is op grond van overgangsrecht (in art. 30 wordt bepaald dat het KB 164 wordt ingetrokken) direct ook op belanghebbenden van toepassing.<(14) Een uitvoerige uiteenzetting van de nieuw ontstane situatie door het KB 746 zou hier te ver voeren. Ik wil verwijzen naar V-N 1999, 21 januari 1999, nr. 6, Bijzonder nummer. Kort gezegd komt de regeling hierop neer dat in het buitenland wonende personen met een langlopende Nederlandse socialeverzekeringsuitkering (per 1 jan. 2000 (art. 26)) niet langer onder de verplichte Nederlandse volksverzekeringen vallen. Wel kunnen ( ingevolge art. 25) personen die reeds op 1 jan. 1999 of op 1 jan. 2000 aanspraak maakten op vergoeding ter zake van bijv. intramurale zorg (in het verzekeringsjargon: "brandende huizen") verzoeken te bewerkstelligen dat die vergoeding wordt voortgezet zolang deze zorg nog voortduurt. > 3. Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël 3.1. De relevante bepalingen luiden: "Deel I. Algemene bepalingen (?) Art 2. 1. Dit Verdrag is van toepassing A. in Nederland op alle wetgevingen betreffende de navolgende takken: a. ziekteverzekering, (?) Art. 3. Tenzij in dit Verdrag anders wordt bepaald, worden voor de toepassing van de wetgeving van een Verdragsluitende Partij de volgende personen, die op het grondgebied van een Verdragsluitende Partij wonen, gelijkgesteld met onderdanen van die Verdragsluitende Partij: onderdanen van de andere Verdragsluitende Partij; (?) Deel II Bepalingen inzake de toe te passen wetgeving Art. 6 Onverminderd het bepaalde in de artikelen 7, 8 en 9 zijn personen op wie dit Verdrag van toepassing is, onderworpen aan de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zij wonen of, wat de in artikel 2, eerste lid, genoemde takken van verzekering die niet van wonen afhankelijk zijn, betreft, aan de wetgeving van de Verdragsluitende Partij op het grondgebied waarvan zij werkzaam zijn." 3.2. Ter zake van de te verkrijgen goedkeuring is in de toelichtende nota opgemerkt<(15) Kamerstukken II 1983/84, 18 531, nr. 1. >: "(blz. 2) Algemeen (?) Evenals de andere door Nederland gesloten verdragen is ook dit verdrag gebaseerd op het beginsel van wederkerigheid; het waarborgt dat enerzijds de onderdanen van de beide landen gelijke behandeling zullen genieten ten opzichte van de onderscheiden nationale wetgevingen en dat anderzijds de verzekerden en hun rechtverkrijgenden sociale zekerheidsuitkeringen ontvangen ongeacht de plaats waar zij werken of wonen. De materiële werkingssfeer van het verdrag omvat alle takken van sociale zekerheid met uitzondering van de verstrekkingen bij ziekte. Ten aanzien van deze tak van verzekering zijn geen bepalingen in het verdrag opgenomen omdat in Israël geen wettelijke ziektekostenverzekering bestaat. Een beknopt overzicht van de Israëlische wetgeving inzake sociale zekerheid is als bijlage bij deze nota gevoegd.<(16) In die bijlage is onder I vermeld: "(blz. 9) h. Verstrekkingen bij ziekte In Israël bestaat momenteel nog geen verplichte verzekering inzake geneeskundige verzorging. Het grootste deel van de bevolking is vrijwillig verzekerd bij vier grote ziekenfondsen. In het algemeen verstrekken deze (blz. 10) fondsen een volledig pakket aan medische verzorging, hoewel de omvang daarvan per fonds geringe verschillen vertoont. Die verzorging omvat preventieve, diagnostische en curatieve behandeling, alsmede revalidatievoorzieningen. De geneeskundige verstrekkingen omvat huisartsenhulp, klinische en niet-klinische behandeling, behandeling door specialisten en ziekenhuisopname, zowel voor de leden van de fondsen als hun gezinsleden." > Het personele toepassingsgebied van het verdrag omvat alle personen die onder de wettelijke sociale zekerheidsstelsels van beide landen vallen, onverschillig of dit is uit hoofde van ingezetenschap, dienstbetrekking of pensioen. (?). Toe te passen wetgeving In deel II van het verdrag is een tot in bijzonderheden gaande regeling opgenomen met betrekking tot de vraag welke van beide nationale wetgevingen in bepaalde situaties moet worden toegepast. Hiermede wordt vermeden dat personen in beide landen verzekerd zijn en derhalve in beide landen premies zouden moeten betalen, terwijl tevens wordt voorkomen dat personen in geen van beide landen verzekerd zijn en derhalve het recht op sociale zekerheidsprestaties zouden moeten ontberen. De constructie die in het voorliggende verdrag voor deze regeling is gekozen is voor Nederland nieuw. In geen enkel ander verdrag inzake sociale zekerheid dat (blz. 3) Nederland heeft gesloten komt een zelfde regeling voor. In het verdrag wordt namelijk in beginsel als toepasselijke wetgeving aangewezen de wetgeving van de verdragsluitende partij op het grondgebied waarvan de betrokkene woont. Wanneer het evenwel een wettelijke regeling betreft waarin niet de woonplaats verzekeringscriterium is, dan is van toepassing de wetgeving van het land waar de betrokkene werkzaam is. In het kort gezegd komt het hierop neer, dat wat de volksverzekeringen betreft de woonplaats criterium is bij het aanwijzen van de toepasselijke wetgeving en wat de werknemersverzekeringen betreft de plaats waar de arbeid wordt verricht. (?) Ziekte en moederschap Zoals reeds onder Algemeen is opgemerkt, bevat het verdrag geen bepalingen met betrekking tot het recht op verstrekkingen. (?)" 3.3. In verband met de goedkeuringsprocedure is door Leden van de Tweede Kamer een lijst van vragen<(17) Kamerstukken II 1984/85, 18 531, nr. 7. > opgesteld: "1 Om welke reden is de regering waar het betreft de systematiek en de uitgangspunten, zoals die in het voorliggende verdrag zijn uitgewerkt, afgeweken van de voorgaande bilaterale verdragen op het gebied van de sociale zekerheid? 2 Op welke onderdelen, behalve het hanteren van « het woonlandbeginsel », wijkt het onderhavige verdrag af van andere sociale zekerheidsverdragen? (?) 9 Is over de toepassing van het woonlandbeginsel bij de volksverzekeringen, anders dan op grond van de AKW, overleg gevoerd met landen van de EG, danwel niet-EG-landen, waarmee een sociaal zekerheidsverdrag is gesloten? (?) 11 Is de regering bereid te erkennen dat, gelet op de specifieke situatie tussen beide landen, onder meer blijkend uit het onderling verkeer van hun burgers en het feit dat het aantal in Israël geregistreerde Nederlanders het aantal in Nederland geregistreerde Israëli's enige malen overtreft, het verdrag voor wat Nederland betreft niet zonder meer precedentwerking zal hebben in multilaterale of bilaterale onderhandelingen ten aanzien van verdragen inzake sociale zekerheid en in het bijzonder met betrekking tot kinderbijslagregelingen?" 3.4. In een lijst van antwoorden<(18) Kamerstukken II 1984/85, 18 531, nr. 8. > is van regeringszijde hierop geantwoord: "1. Aan het verdrag met Israël liggen dezelfde uitgangspunten ten grondslag als aan alle andere bilaterale verdragen waarbij Nederland partij is en die coördinatie van sociale zekerheidswetgevingen ten doel hebben. Die uitgangspunten zijn: a. gelijke behandeling van onderdanen van beide landen; b. vaststelling van een toepasselijke wetgeving, zodat wordt voorkomen dat personen niet dan wel dubbel zijn verzekerd; c. samenstelling<(19) Lees: samentelling. > van tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen voor de opening van het recht op uitkering, voor die uitkeringen waarvoor het voldoen aan een referte-eis voorwaarde is; d. export van uitkeringen. Bij het verwezenlijken van die uitgangspunten stuit men op problemen, omdat tussen de sociale zekerheidsstelsels van de verschillende landen grotere dan wel kleinere verschillen bestaan. Voor die problemen moeten oplossingen worden gevonden, die in het verdrag worden neergelegd. Mede gelet op de diversiteit van de stelsels komen daardoor verschillende oplossingen in de verschillende verdragen voor. Elk probleem kent zijn eigen oplossing. Het verdrag met Israël bevat op het punt van de coördinatie een noviteit. Voor de oplossing van het probleem van de vaststelling van de toepasselijke wetgeving is gekozen voor een splitsing ten aanzien van volks- en werknemersverzekeringen. Dat kon in dit geval omdat Israël zowel als Nederland volksverzekeringen en werknemersverzekeringen voor dezelfde takken van verzekeringen kennen. Een dergelijke oplossing is zelden mogelijk omdat er vrijwel geen land is dat volksverzekeringen voor dezelfde takken van verzekering kent als Nederland. 2. Zoals in antwoord op vraag 1 is aangegeven kon met betrekking tot de toepasselijke wetgeving worden gekozen voor de volksverzekeringen voor het criterium wonen. Overigens zijn in dit verdrag geen regelingen getroffen, die niet reeds eerder in een bilateraal verdrag zijn opgenomen. (?) 9. Zoals al eerder uiteengezet kent elk probleem zijn eigen oplossing. Elk bilateraal verdrag voorziet in een coördinatie- regeling, die past op de specifieke stelsels van de beide landen, die bij het verdrag betrokken zijn. Een dergelijk verdrag heeft geen betekening<(20) Lees: betekenis. > voor derde landen. Om die reden is het wel zeer ongebruikelijk om met derde landen te overleggen over oplossingen, die in een bilaterale verhouding, worden voorgesteld. (?) 11. Zoals reeds hiervoor vermeld, staat elk verdag op zich. Regelingen in het ene verdrag kunnen niet zonder meer precedentwerking hebben ten aanzien van andere verdragen, omdat immers een regeling in het ene verdrag niet zonder meer toepasbaar is in de situatie met een ander land waarvoor een oplossing moet worden gevonden." 3.5. W.W. Wijnbeek, Verdrag met Israël inzake sociale zekerheid, PS 26, 3 december 1985, schrijft: "(blz. 1525) 3. Algemene bepalingen (?) Behalve het uitgangspunt van de gelijke behandeling van onderdanen en met hen gelijkgestelden van beide landen, liggen aan het verdrag, evenals aan alle bilaterale verdragen waarbij Nederland partij is en die de coördinatie van de sociale zekerheidswetgevingen ten doel hebben, nog andere uitgangspunten ten grondslag. Deze zijn vaststelling van een toepasselijke wetgeving, zodat wordt voorkomen dat personen niet dan wel dubbel verzekerd zijn, samentelling van tijdvakken van verzekering, arbeid of wonen voor de opening van het recht op uitkering, voor die uitkeringen waarvoor een eis van een minimum-verzekeringsduur geldt en export van uitkerin- (blz. 1526) gen. (?). (?) 5. Materiële werkingssfeer Ingevolge art. 2 van het verdrag is dit, voor wat Nederland betreft, van toepassing op de ZW, AAW, WAO, AOW, AWW, WW en AKW. Voor wat Israël betreft is het verdrag van toepassing op de verzekering inzake ouderdom en nagelaten betrekkingen, invaliditeitsverzekering, arbeidsongevallenverzekering, moederschapsverzekering, kinderverzekering en werkloosheidsverzekering. Omdat in Israël geen wettelijke ziektekostenverzekering bestaat, is het verdrag niet van toepassing op verstrekkingen bij ziekte. De ZFW en AWBZ vallen derhalve niet onder de materiële werkingssfeer van het verdrag." 3.6. P. Kavelaars, Toewijzingsregels in het Europees sociaal- vezekeringsrecht, Europese fiscale monografieën (1992), schrijft: "(blz. 137) a. Algemeen Nederland heeft met een veertiental niet-EG-Lid-Staten bilaterale sociale-zekerheidsverdragen gesloten.(?) Deze verdragen hebben een structuur die doorgaans vrijwel steeds vergelijkbaar is met die van Vo. 1408/71. De verdragen met Australië en Nieuw-Zeeland wijken op een aantal punten af van die met de overige staten gesloten verdragen; dat geldt ook voor het verdrag met Israël. (?) Daarnaast kent ook het verdrag met Israël een enigszins afwijkende structuur. In dit verdrag wordt de verzekeringsplicht namelijk in beginsel steeds toegewezen aan de woonstaat. (?). b. De personele werkingssfeer De meeste bilaterale verdragen zijn wat betreft de personele werkingssfeer in de eerste plaats gericht op: a. degenen met de nationaliteit van de desbetreffende verdragsstaten; b. degenen op wie de sociale-zekerheidswetgeving van een der staten van toepassing (geweest ) is; alsmede c. andere personen voor zover die rechten ontlenen aan de hiervoor onder a en b bedoelde personen. (?) (blz. 138) c. Materiële werkingssfeer (?) Deze materiële werkingssfeer geeft aan welke sociale- zekerheidsregelingen van de beide verdragspartners onder het verdrag vallen. (?) (blz. 139) Voor Nederland geldt vrijwel steeds de regel dat de materiële werkingssfeer zich uitstrekt tot alle werknemers- en volksverzekeringen. Wat betreft de buitenlandse stelsels gaat het meestal om de regelingen die voor werknemers, respectievelijk zelfstandigen gelden. (?) Wat betreft Nederland is het uitgangspunt dat zowel de vijf volksverzekeringen als de vier werknemersverzekeringen in principe onder het materiële toepassingsbereik van de bilaterale verdragen vallen. Uitzonderingen zijn te vinden in de verdragen met Australië, (?) Israël [noot: Het verdrag is in beginsel niet van toepassing op de AWBZ en de ZFW. Wel is ze op die twee wetten van toepassing voor zover het de aanwijzing van de toepasselijke wetgeving betreft.], Joegoslavië, (?) Nieuw-Zeeland, (?) Tunesië, (?) Turkije, (?) Zweden (?) en Zwitserland. [noot: Het verdrag is niet van toepassing op de AWBZ en in beginsel ook niet op de WW, ZW en ZFW. Alleen voor zover het de aanwijzing van de toepasselijke wetgeving betreft is het verdrag ook van toepassing op de ZW, WW, ZFW en AWBZ.] (?). (blz. 167) Reeds op deze plaats zij opgemerkt dat wanneer toetsing aan de personele werkingssfeer tot de conclusie leidt dat een persoon onder een bepaalde internationale regeling valt, dit nog niet zonder meer impliceert dat op hem ook de allocatieregels van die regeling van toepassing zijn. Dit zal dus steeds afzonderlijk moeten worden getoetst. Praktisch leidt dit overigens nauwelijks tot verschillen. De post-actieven wormden echter lange tijd een typisch voorbeeld van deze discrepantie<(21) Deze opmerking ziet op de post-actieven in Vo. 1408/71. Het HvJ heeft in de arresten Daalmeijer en Noij (21 februari 1991, nr. 245/88, Jur. 1991, 555 respectievelijk nr. 140/88, Jur.1991, 387), geoordeeld dat post-actieven wel onder de personele werkingssfeer van Vo. 1408/71 vallen maar dat de toewijzingsregels van Titel II op hen niet van toepassing zijn. Dit heeft tot gevolg dat de vraag waar post-actieven verzekerd zijn uitsluitend bepaald dient te worden aan de hand van de nationale regelgeving van de Lid- staten. Sinds 29 juli 1991 is aan art. 13, tweede lid, van de Vo. 1408/71 een onderdeel f toegevoegd, een aanwijsregel voor post-actieven. > (?). (blz. 184) Schema 4.1. Personele werkingssfeer verdragen Verdrag <-----------> personele werking (a) <------------> definitie begrip werknemer (b) <-------------> <-----------> <------------> <-------------> Australië <-----------> inwoners van Australië en degenen onderworpen aan de Nederlandse sociale- zekerheidswetgeving <------------> nee <-------------> Canada <-----------> onderdanen <------------> degene werkzaam indienstbetrekking, alsmede de nationale wetgeving (c) <-------------> (blz. 185) Israël <-----------> nee <------------> nee (d) <-------------> Joegoslavië <-----------> werknemer <------------> loontrekkende en daarmee gelijkgestelde (e) <-------------> Kaapverdië <-----------> werknemer <------------> loontrekkende en daarmee gelijkgestelde (e) <-------------> Marokko <-----------> werknemers en gelijkgestelden (f) <------------> nee <-------------> Nieuw-Zeeland <-----------> werknemer <------------> nationale wetgeving (c) <-------------> Noorwegen <-----------> onderdanen <------------> degene werkzaam in dienstbetrekking en de daarmee gelijkgestelde, te beoordelen naar toepasselijke wetgeving ( c) <-------------> Oostenrijk <-----------> nee <------------> nationale wetgeving (c) <-------------> Tunesië <-----------> werknemer <------------> loontrekkende en daarmee gelijkgestelde (e) <-------------> Turkije <-----------> werknemers en gelijkgestelden (f) <------------> nee <-------------> Verenigden Staten <-----------> werknemers <------------> nationale wetgeving (c) <-------------> Zweden <-----------> onderdanen <------------> nationale wetgeving (c) <-------------> Zwitserland <-----------> nee <------------> nee <-------------> Rijnvarendenverdrag <-----------> werknemer <------------> nationale wetgeving (g) <-------------> Europees Verdrag inzake sociale zekerheid <-----------> onderdanen (f) <------------> loontrekkende en de daarmee gelijkgestelde (e ) <-------------> Transportverdrag <-----------> werknemer <------------> loontrekkende en de daarmee gelijkgestelde (c) <-------------> <-----------> <-----------> Toelichting: (a) deze kolom geeft aan of het verdrag een bepaling inzake de personele werkingssfeer bevat; (b) deze kolom geeft aan hoe het begrip werknemer beoordeeld moet worden; (c) toegepast moet worden de nationale wetgeving van de verdragsstaat waar men verzekerd is; (d) via een algemene bepaling wordt aangegeven dat wanneer er geen definitie in het verdrag is opgenomen, de nationale wettelijke bepalingen van de verdragsstaat welker wetgeving van toepassing is, bepalend is; (e) volgens de wetgeving van de verdragsstaat (niet wordt aangegeven welke verdragsstaat); (f) te bepalen naar de wetgeving van een der verdragstaten; diplomaten, beroepsconsulaire ambtenaren en kanselarijbeambten zijn uitgesloten. In het verdrag met Turkije zijn tevens personen in overheidsdienst uitgesloten; (g) het verdrag zelf definieert het begrip werknemer niet expliciet, doch geeft invulling aan het begrip Rijnvarende. (?) (blz. 186) Ook de positie van post-actieven is in de bilaterale verdragen niet geregeld. Een met art. 13, tweede lid, onderdeel f, Vo. 1408/71 overeenkomstige bepaling ontbreekt in alle verdragen. Voor zover bekend is ook anderszins geen regelgeving en rechtspraak aangaande post-actieven onder bi- en multilaterale verdragen gewezen. Alleen in situaties waarin de personele werkingssfeer zich uitstrekt tot onderdanen, zullen post-actieven in voorkomende gevallen een beroep kunnen doen op de verdragen. In de overige gevallen wordt de verzekeringsplicht uitsluitend bepaald door de (respectieve) nationale regelgevingen. (?) (blz. 204) Bi- en multilaterale verdragen In elk van de verdragen is aangegeven welke nationale wettelijke regelingen onder het desbetreffende verdrag vallen. In hoofdzaak zijn dat de volks- en de werknemersverzekeringen. Enkele verdragen strekken zich evenwel ook uit tot andere regelingen. Sommige verdragen daarentegen hebben niet op alle volks- en werknemersverzekeringen betrekking. Dat is met name het geval indien de sociale-zekerheidsstelsels van de verdragstaten te veel uiteen lopen, bijvoorbeeld omdat enkele sociale rechten niet op nationaal niveau tot stand zijn gebracht, doch op federaal of regionaal niveau. Daarnaast zijn er nog verdragen die op enkele verzekeringen slechts in beperkte mate van toepassing zijn, doordat de materiële werkingssfeer zich alleen uitstrekt tot de toewijzingssystematiek; in dergelijke verdragen wordt ten aanzien van met name genoemde verzekeringen alleen aangegeven in welke staat betrokkene verzekerd is.<(22) In een schema , blz. 205, wordt vervolgens aangegeven dat de AWBZ alleen voor zover het de toewijzing van de verzekeringsplicht betreft, behoort tot de materiële werkingssfeer van het Verdrag met Israël. > (?). (blz. 366) Post-actieven en de overige verdragen In de door Nederland afgesloten sociale-zekerheidsverdragen zijn geen bepalingen opgenomen met betrekking tot post-actieven. Uiteraard is ook de jurisprudentie van het Hof van Justitie te dezen niet relevant. Dat betekent dat de verzekeringsplicht van post-actieven in alle gevallen waar Vo. 1408/71 niet van toepassing is, in beginsel uitsluitend bepaald wordt door de nationale regelgeving. Dat geldt doorgaans ook voor degenen die een pensioen of andersoortige uitkering ontvangen van een volkenrechtelijke organisatie. (?). (blz. 371) a. Niet-ingezetenen uitkeringsgerechtigden (?). (blz. 373) Art. 8 KB 164 bevat - in tegenstelling tot de contrabepaling (art. 24 KB 164) - geen bijzondere regeling voor de verzekeringsplicht ingevolge de AWBZ. Dat impliceert dat de niet- ingezetene die gerechtigd is tot een uitkering als hiervoor bedoeld, onverkort verzekerd is voor die verzekering. Tot 1 januari 1990 lag dat overigens anders: toen waren de niet-ingezeten AOW-en AWW- gerechtigden niet verzekerd ingevolge het voormalige vierde en vijfde lid van art. 8 KB 164. In verband met de Oortoperatie is aan dit onderscheid een einde gemaakt.(?) De onderhavige verzekeringsplicht voor de AWBZ stemt overeen met art. 33 Vo 1408/71 (?). (blz. 376) a. Vo. 1408/71, de overige verdragen en medische zorg De specifieke positie van de toewijzing van de verzekeringsplicht bij ziektekostenverzekeringen is in hoofdzaak terug te voeren op de omstandigheid dat er met name op praktische gronden in beginsel naar gestreefd wordt het recht op prestaties in verband met ziekte toe te wijzen aan de regelgeving van de woonstaat, zodat de verzekerde zich niet behoeft te wenden tot uitvoeringsorganen in een andere dan de woonstaat. (?). (blz. 379) b. Het KB 164 (?) (blz. 380) Geen bijzondere regeling is getroffen voor de niet- ingezetenen met een Nederlandse sociale-zekerheidsuitkering. Art. 8 KB 164 brengt deze categorie integraal onder de Nederlandse volksverzekeringsplicht (?). Tot 1 januari 1990 waren de AOW- en AWW- uitkeringsgerechtigden niettemin van verzekering voor de AWBZ uitgesloten (art. 8, vierde en vijfde lid, KB 164 oud). Deze uitsluiting is in verband met de Oortoperatie ongedaan gemaakt (?), zodat zij in principe in Nederland verzekerd en premieplichtig zijn voor de AWBZ. In beginsel zal dan de staat waar de gerechtigden tot de Nederlandse uitkering wonen, af moeten zien van het heffen van premie voor medisch zorg. [noot: In de resolutie van 16 januari 1992, nr. IFZ 91/1507, V-N 1992, blz. 359 heeft de staatssecretaris meegedeeld dat hij nog een mededeling zal doen ter zake van de premie AWBZ voor deze niet- ingezeten gerechtigden tot een Nederlandse sociale-zekerheidsuitkering, een en ander in verband met de uitbreiding van de toepassing van Titel II Vo. 1408/71 tot post-actieven.] (blz. 381) Tot 1 januari 1992 was het voor de niet-ingezetenen effectief veelal niet mogelijk om een beroep te doen op de verstrekkingen ingevolge de AWBZ, omdat alleen recht bestond op naturavergoedingen door in Nederland gevestigde instellingen of wonende personen. Per die datum is echter een vergoedingsregeling tot stand gekomen (art. 34 Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering; Stb. 1991, 590). Op grond daarvan kan buiten Nederland verleende zorg vergoed worden voor zover die overeenkomt met verstrekkingen ingevolge de AWBZ(?)." 3.7. J.J.G. Sijstermans, Praktijkhandboek verzekerings- en premieplicht voor de Nederlandse volksverzekeringen (1995), schrijft over het Verdrag met Israël: "(blz. 159) 3. Personele werkingssfeer Het verdrag kent geen bepaling die de personele werkingssfeer beperkt. Daarom vallen in principe alle personen, ongeacht nationaliteit of status, onder het verdrag. Evenwel is op dit moment de heersende mening dat de personele werkingssfeer, gelet op de aanwijsregels, beperkt is tot actieven en dat gepensioneerden hier niet toe behoren, dit naar analogie van deze problematiek rondom EG- Vo 1408/71. Het ministerie van Financiën steunt deze visie maar bijvoorbeeld de Ziekenfondsraad rekent postactieven wel tot de personele werkingssfeer. Dit is nu aan het ministerie van Sociale Zaken voorgelegd teneinde uniforme interpretatie te bereiken. Uit de bepalingen inzake de toe te passen wetgeving valt op te maken dat het verdrag zowel op werknemers als zelfstandigen ziet. (blz. 160) 4. Materiële werkingssfeer Door het bepaalde in art. 2 ziet het verdrag op alle Nederlandse volksverzekeringenswetten." 3.8. De Ziekenfondsraad heeft in een circulaire<(23) Circulaire met dagtekening 24 maart 1993, nr. AWBZ/29/93. > aan de uitvoeringsorganen medegedeeld: "In de circulaire nr. AWBZ/44/92 van 20 mei 1992 bent u uitvoerig geïnformeerd over de invloed van internationale coördinatieregels op de verzekering ingevolge de AWBZ. Ter aanvulling hierop wil ik u, naar aanleiding van uit Israël ontvangen verzoeken om informatie, nog attent maken op de bijzondere situatie die zich voordoet, wanneer de belanghebbenden in Israël woonachtig zijn. Ingevolge artikel 6 van het (?) [Verdrag] zijn de personen op wie dat verdrag van toepassing is en die in Israël wonen, voor wat betreft de volksverzekeringen, onderworpen aan de Israëlische sociale zekerheidswetgeving. Genoemd verdrag is van toepassing op personen met Nederlandse of de Israëlische nationaliteit alsmede op vluchtelingen en staatlozen. Verder bepaalt artikel 36 van het (?) [KB 164], dat niet verzekerd zijn ingevolge de volksverzekeringen personen op wie op grond van een tussen Nederland en één of meer andere mogendheden van kracht zijnde overeenkomst of internationale regeling, de wetgeving van een andere mogendheid van toepassing is. De bovengenoemde bepalingen hebben in combinatie tot gevolg, dat personen die in Israël wonen, niet verzekerd zijn ingevolge de AWBZ." 4. Het Verdrag en post-actieven 4.1. De CRvB is in navolging van de rechtbank en partijen kennelijk ervan uitgegaan dat het Verdrag mede betrekking heeft op zogenoemde 'post-actieven'. In ieder geval heeft de CRvB geen overweging hieraan gewijd. 4.2. In het dossier is een briefwisseling aanwezig tussen het Ministerie van Financiën enerzijds en het Ministerie van Sociale Zaken anderzijds. Van de zijde van Financiën wilde men weten of post-actieven tot de personele werkingssfeer van het Verdrag behoren. Aangezien deze vraag door de inspecteur van de Belastingdienst/Particulieren/Ondernemingen buitenland te Heerlen negatief werd beantwoord en door de Ziekenfondsraad positief, werd de vraag voorgelegd aan het Ministerie van Sociale Zaken. Namens de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid is geantwoord<(24) Brief met dagtekening 12 oktober 1993, kenmerk DGSV/SV/I/93/3123. >: "[I]k [deel] u mede dat ik de uitleg van de Ziekenfondsraad betreffende de personele werkingssfeer van het Nederlands-Israëlisch Verdrag inzake sociale zekerheid van 25 april 1984, alsmede betreffende de aanwijsregel inzake toepasselijke wetgeving van artikel 6 van dat Verdrag onderschrijf. Deze opvatting is, in onderhandelingen met de Israëlische autoriteiten over wijziging van het Verdrag die in maart 1993 hebben plaatsgevonden, aan beide zijden nog eens bevestigd. Dit betekent dat de in uw brief genoemde personen die in Israël woonachtig zijn niet verzekerd zijn ingevolge de Nederlandse volksverzekeringen, omdat zij gelet op de aanwijsregel onder de Israëlische wetgeving vallen."<(25) Naar aanleiding van deze brief heb ik bij het Ministerie van Sociale Zaken navraag laten doen of die opvatting op enigerlei wijze schriftelijk is vastgelegd; dit bleek niet het geval. Overigens heb ik begrepen dat de onderhandelingen met Israël in maart 1993 op niets zijn uitgelopen. > 4.3. Uit het overzicht<(26) Aan dit overzicht moet voor de volledigheid nog het verdrag met Chili worden toegevoegd. Dit verdrag (Trb. 1996, 61) is inwerking getreden op 1 maart 1997 (Trb. 1997,7). > van Kavelaars inzake de personele werkingssfeer van de verdragen (zie § 3.6) volgt dat de verdragen met Oostenrijk en Zwitserland evenmin als het hier aan de orde zijnde Verdrag, een bepaling bevatten inzake de personele werkingssfeer. Uit de omstandigheid dat een verdrag, door het ontbreken van een beperkende bepaling inzake de personele werkingssfeer, wellicht ook van toepassing is op post-actieven kan niet automatisch worden afgeleid dat ook de toewijzingsregels van dat verdrag van toepassing zijn op post-actieven. Ervan uitgaande dat het Verdrag ook van toepassing is op laatstvermelde groep, en dat ligt in de rede gezien het ontbreken van een bepaling waarin een beperking wordt aangebracht, moet derhalve nog worden nagegaan of de toewijzingsregels ook zien op post-actieven. 4.4. Uit het in § 4.2. opgenomen citaat blijkt dat de Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid ervan uitgaat dat de aanwijsregels van deel II van het Verdrag ook van toepassing zijn op post-actieven. Gelet op de bewoordingen van art. 6 van het Verdrag, waarin melding gemaakt wordt van personen die wonen en van personen die werken, lijkt mij die opvatting juist. In de andere verdragen waarin een algemene aanwijsregel is opgenomen, wordt melding gemaakt van ofwel werknemers ofwel degenen die beroepsarbeid verrichten, waarna soms zelfstandigen apart worden vermeld. In de toelichtende nota (zie § 3.2) is ook opgenomen dat het Verdrag ziet op alle personen die onder de wettelijke sociale zekerheidsstelsels van beide landen vallen, uit welken hoofde dan ook. Het is dus goed te verdedigen dat de toewijzingsregels van het Verdrag met Israël, in afwijking van alle andere verdragen, ook van toepassing zijn op post-actieven. 5. Behoort de AWBZ tot de materiële werkingssfeer van het Verdrag? 5.1. Alhoewel duidelijk is dat ieder verdrag inzake de sociale zekerheid op zichzelf staat, wil ik toch enige aandacht besteden aan de andere door Nederland gesloten (bilaterale) verdragen op dat gebied. In de hierna volgende opsomming wordt aangegeven wat in het desbetreffende verdrag is vermeld met betrekking tot de materiële werkingssfeer ten aanzien van de verzekeringstak ziekte. Aangezien in de meeste verdragen (ook in het Verdrag met Israël) in de opsomming van takken van verzekering de invaliditeitsverzekering als een aparte verzekeringstak is opgenomen, behoren de wetten die de uitkeringen regelen inzake langdurige arbeidsongeschiktheid niet tot de verzekeringstak ziekte. In beginsel komen de Ziektewet (ZW), de Ziekenfondswet (ZFW) en de AWBZ daarvoor in aanmerking. Alhoewel in geen enkel verdrag deze verzekeringswetten als zodanig worden genoemd, is het wel zeker dat indien tussen haakjes aan de term 'ziekteverzekering' is toegevoegd: 'uitkeringen en verstrekkingen', het verdrag op al deze drie verzekeringswetten van toepassing moet worden geacht. Dit laatste is niet anders indien melding gemaakt wordt van de term 'prestaties'. Daarmee is tot uitdrukking gebracht dat zowel uitkeringen in geld als verstrekkingen in natura aan de orde zijn. Tussen haakjes wordt het jaartal van inwerkingtreding van het verdrag aangegeven. 5.2. Overzicht van verdragen<(27) Hierbij heb ik mij gebaseerd op de verdragen die zijn opgenomen in de losbladige SVW-serie, deel 2 Verdragen, Band ???. > Turkije (1968) <--------------> prestaties bij ziekte en moederschap <----------------------> Zwitserland (1971) <--------------> ---- <(28) Dit verdrag heeft ingevolge de materiële werkingssfeer geen betrekking op de verzekeringstak ziekte. Uit het begeleidend Slotprotocol blijkt dat voor Nederland de aanwijsregels van Titel III echter ook van toepassing zijn op de wettelijke regelingen inzake ziekteverzekering (zowel uitkeringen als verstrekkingen) waarbij de AWBZ (evenals de ZFW) met name wordt genoemd. <--------------> >Vo 1408/71 (1971) <--------------> prestaties bij ziekte en moederschap <----------------------> Marokko (1973) <--------------> de ziekteverzekering (uitkeringen en verstrekkingen) <----------------------> Spanje (1974) <--------------> prestaties bij ziekte en moederschap (met inbegrip van prestaties bij ongevallen en beroepsziekten) <----------------------> Oostenrijk (1975) <--------------> de ziekteverzekering<(29) Uit Titel III (Bijzondere bepalingen) blijkt dat bij ziekte en moederschap ook gedacht is aan verstrekkingen, zodat het verdrag ook van toepassing is op de ZFW en de AWBZ. <--------------> >Europees Verdrag (1977) (Raad van Europa) <--------------> prestaties bij ziekte en moederschap <----------------------> Tunesië (1979) <--------------> prestaties bij ziekte en moederschap <----------------------> Portugal (1981) <--------------> de ziekteverzekering (uitkeringen en verstrekkingen bij ziekte en moederschap) <----------------------> Zweden (1983) <--------------> de ziekteverzekering (uitkeringen en verstrekkingen bij ziekte en moederschap) <----------------------> Israël (1985) <--------------> de ziekteverzekering <----------------------> Rijnvarenden (1987) <--------------> prestaties bij ziekte en moederschap <----------------------> Kaapverdië (1988) <--------------> de ziekteverzekering (uitkeringen en verstrekkingen bij ziekte en moederschap) <----------------------> Canada (1990) <--------------> de ziekteverzekering (uitkeringen en verstrekkingen) <----------------------> VS (1990) <--------------> de ziekteverzekering (uitkeringen en verstrekkingen) <----------------------> Australië (1992) <--------------> voor de toepassing van art. 6 (detachering) ook de ziekteverzekering<(30) In de toelichtende nota is te lezen dat de materiële werkingssfeer van de bepaling inzake detachering (art. 6) onder meer wordt uitgebreid met regelingen voor ziekte (uitkeringen in geld en in natura). <--------------> >Nieuw-Zeeland (1992) <--------------> voor de toepassing van art. 5 (detachering) ook de ziekteverzekering<(31) In de toelichtende nota is te lezen dat de materiële werkingssfeer voor Nederland van de bepaling inzake detachering (art. 5) wordt uitgebreid met regelingen voor ziekte (uitkeringen in geld en in natura). <--------------> >Chili (1997) <--------------> de ziekteverzekering (uitkeringen en verstrekkingen) <----------------------> Noorwegen (1997) <--------------> prestaties bij ziekte en moederschap <----------------------> 5.3. Aan een tot de stukken van het geding behorende notitie, behorend bij een brief d.d. 19 januari 1993 van het Hoofd Sociaal Verzekeringsrecht en Internationale Zaken van de Sociale Verzekeringsbank aan de Ziekenfondsraad<(32) Bijlage A bij het aanvullend beroepschrift voor de CRvB. > inzake het Verdrag ontleen ik het volgende; "Materiële werkingssfeer Wat het eerste punt betreft is de vraag gerezen of de AWBZ onder de materiële werkingssfeer van het verdrag valt. In artikel 2, lid 1, sub A, punt a NIV is ziekteverzekering opgenomen. Hieruit blijkt niet of hiermee naast ziekte-uitkeringen ook verstrekkingen zijn bedoeld. In de Toelichtende Nota is echter het volgende vermeld: "De materiële werkingssfeer van het verdrag omvat alle takken van sociale zekerheid met uitzondering van de verstrekkingen bij ziekte. Ten aanzien van deze tak van verzekering zijn geen bepalingen in het verdrag opgenomen omdat in Israël geen wettelijke ziektekostenverzekering bestaat." [Noot: TK 1983-1984, 18531, nr. 1, p. 2.] Hieruit zou kunnen worden afgeleid dat de AWBZ niet onder het verdrag zou vallen. Ter vergelijking hebben wij de materiële werkingssfeer van de overige bilaterale verdragen onderzocht. Hierbij dient het volgende te worden opgemerkt. Naar wij begrepen hebben kan men slechts een recht op verstrekkingen aan het verdrag ontlenen wanneer er aparte bepalingen hierover in het verdrag zijn opgenomen. Wanneer deze bepalingen ontbreken bestaat er géén recht op verstrekkingen op grond van het verdrag ook al valt het recht op verstrekkingen onder de materiële werkingssfeer van het verdrag.[Noot: Wel bestaan er nationale regelingen waardoor er in enkele gevallen recht op verstrekkingen of vergoedingen bestaat.] De bepalingen over de materiële werkingssfeer in overige verdragen geven het volgende beeld. In de overeenkomsten met Nieuw-Zeeland, Oostenrijk en Australië is de term ziekteverzekering zonder nadere specificatie opgenomen. Bij de Overeenkomst met Nieuw-Zeeland is in de Toelichtende Nota vermeld dat dit uitkeringen in geld en in natura behelst [Noot: De materiële werkingssfeer van de Overeenkomst met Nieuw-Zeeland is beperkt tot de algemene ouderdomsverzekering, de arbeidsongeschiktheidsverzekering en de algemene nabestaandenverzekering. Voor toepassing van de detacheringsbepaling wordt dit echter uitgebreid met de ziekteverzekering, de werkloosheidsverzekering en kinderbijslagen. Over deze ziekteverzekering meldt de Toelichtende Nota dat het uitkeringen in geld en in natura betreft (TK 1990-1991, 22214, nr. 315 en nr. 1, p3)]. Uit de Overeenkomst met Oostenrijk blijkt uit bepalingen over verstrekkingen dat ziekteverzekering ook verstrekkingen omvat. In relatie met Australië is het recht op verstrekkingen in een apart verdrag geregeld. [Noot: De materiële werkingssfeer van de overeenkomst met Australië omvat voor wat Nederland betreft alleen de algemene ouderdomsverzekering (art. 2, lid 1, sub b, onder i NAO). Voor de toepassing van de detacheringsbepaling zijn wel een aantal takken opgenomen, waaronder de ziekteverzekering (art. 2, lid 1, sub b, onder ii NAO).] In sommige verdragen wordt achter de term ziekteverzekering tussen haakjes vermeld: uitkeringen en verstrekkingen [Noot: In het verdrag met Canada, Kaap-Verdië, Marokko, Noorwegen, de Verenigden Staten en Zweden. In de bepaling over de materiele werkingssfeer van de Overeenkomst met Zwitserland is de tak ziekteverzekeringen niet opgenomen. In het Slotprotocol bij de overeenkomst is echter vermeld dat de bepalingen van titel III (aanwijsregels) ook van toepassing zijn op Nederlandse ziekteverzekering te weten Ziektewet (uitkeringen), Ziekenfondswet (verstrekkingen) en AWBZ (verstrekkingen bij zware risico's).] en in andere verdragen wordt de term prestaties bij ziekte gebruikt, waarbij uit het verdrag zelf blijkt dat het gaat om uitkeringen en verstrekkingen. [Noot: Verdrag met Joegoslavië, Tunesië en Turkije.] In geen enkel ander verdrag wordt de AWBZ, apart van andere ziekteverzekering, van de materiële werkingssfeer uitgezonderd. [Noot: In de overeenkomsten met Nieuw-Zeeland en Zwitserland en het verdrag met Australië valt de AWBZ slechts voor een aantal bepalingen onder de materiële werkingssfeer, dit geldt dan echter voor alle ziekteverzekeringen inclusief de uitkeringen. De AWBZ is dus nooit apart van de andere ziekteverzekering uitgesloten] Een aantal van de bovengenoemde verdragen bevat geen aparte bepalingen over het recht op verstrekkingen, hoewel deze tak uitdrukkelijk vermeld is bij de bepaling over de materiële werkingssfeer. [Noot: Het Nederlands-Amerikaans Verdrag, het Nederlands- Canadese Verdrag, de Nederlands-Nieuwe Zeelandse Overeenkomst en de Nederlands-Zwitserse Overeenkomst] Dit betekent dat geen recht op verstrekkingen bestaat op grond van deze verdragen. Tegen deze achtergrond is het zeer de vraag of in de Toelichtende Nota bij het verdrag met Israël niet dit laatste is bedoeld, namelijk dat er op grond van het verdrag geen recht op verstrekkingen bestaat. Was het de bedoeling van verdragspartijen geweest om in afwijking van alle andere verdragen de AWBZ van de materiële werkingssfeer uit te sluiten, dan had het in de rede gelegen om dit duidelijk in het verdrag zelf aan te geven en niet in de Toelichtende Nota. Tegen de achtergrond van de andere bilaterale verdragen concluderen wij dan ook dat de AWBZ onder de materiële werkingssfeer van het verdrag valt en dat de Toelichtende Nota zo moet worden gelezen dat bedoeld wordt dat op grond van het verdrag geen recht op verstrekkingen bestaat." 6. Tussenbalans 6.1. Zou louter KB 164 van toepassing zijn en niet het Verdrag, dan konden belanghebbenden uit hoofde van hun AOW-uitkering langs de weg van art. 34 van het Besluit zorgaanspraken bijzondere ziektekostenverzekering (zie § 2.6 hiervoor) aanspraak maken op AWBZ-verstrekkingen. De vraag is dus of het Verdrag daaraan afdoet. 6.2. Uniek in het Verdrag is de personele werkingssfeer. Vooreerst bevat het Verdrag niet een algemene bepaling inzake de (beperking van de) personele werkingssfeer. En voorts behelst art. 6 het woonplaatsbeginsel zodat het ook ziet op post-actieven zoals belanghebbenden. Geen enkel ander verdrag kent zo'n ruime personele werkingssfeer. 6.3. Alle verdragen zien - hoe dan ook - op de tak ziekteverzekering. Vrijwel steeds is - hoe dan ook - wel duidelijk dat daaronder niet alleen uitkeringen maar ook verstrekkingen moeten worden begrepen. Het Verdrag met Israël vormt daarop een uitzondering in die zin dat daarin elke nadere aanduiding of specificatie dienaangaande ontbreekt. Moet daarom worden aangenomen dat de verstrekkingen niet onder de materiële werkingssfeer van het Verdrag vallen? Mijn antwoord luidt ontkennend. Met evenveel - zo niet meer - recht kan immers worden gezegd dat er geen enkele reden is om aan te nemen dat inzake het begrip ziekteverzekering voor het Verdrag met Israël iets anders geldt dan voor de andere verdragen. Met Van Dale, Groot Woordenboek der Nederlandse Taal, zou ik zeggen dat onder 'ziekteverzekering' moet worden verstaan "verzekering tegen de kosten van ziekte, dan wel voor het ontvangen van ziekengeld en van geneeskundige verzorging"; kortom: uitkeringen verstrekkingen. 6.4. Maar dan is daar de toelichtende nota op het Verdrag, die toch als een min of meer authentieke interpretatie ervan kan gelden. Die interpretatie is weliswaar afkomstig van één van beide contractspartijen - wat de ander ervan vindt, weten wij niet - maar het gaat hier wel om een uitleg die de basis is geweest voor de parlementaire goedkeuring van het Verdrag. Bovendien heeft de nota ten doel de abstracte omschrijvingen in het Verdrag te concretiseren. Aan de nota moet dus veel gewicht worden toegekend. In de nota staat: "De materiële werkingssfeer van het verdrag omvat alle takken van sociale zekerheid met uitzondering van de verstrekkingen bij ziekte". Mijn eerste neiging was het citaat verstaan dat de AWBZ niet onder de materiële werkingssfeer van het Verdrag valt. Bij nader inzien echter, mede gelet op hetgeen ik in § 6.3 betoogde, kies ik ervoor aan het citaat een beperkte betekenis toe te kennen, aldus dat onder het begrip ziekteverzekering wel de AWBZ valt, maar dat het Verdrag geen recht geeft op AWBZ- verstrekkingen. Ik onderschrijf dus de visie van de SVB neergelegd in de in § 5.3 aangehaalde notitie; de daarin gegeven redenering acht ik overtuigend. 6.5. Dat betekent dus dat de AWBZ naar mijn oordeel onder de materiële werkingssfeer van het Verdrag valt. Steun daarvoor vind ik ook nog in de omstandigheid dat een andere opvatting meebrengt dat in Israël gedetacheerde werknemers van een Nederlandse werkgever geen aanspraak hebben op AWBZ-verstrekkingen en dat kan niet de bedoeling zijn. Immers, onder 'wetgeving' als bedoeld in art. 7, lid 1, van het Verdrag (het detacheringsartikel) moet volgens art. 1, lid 1, aanhef en ten 3e, van het Verdrag (het definitie-artikel) worden verstaan "de van kracht zijnde wetten, regelingen administratieve bepalingen die betrekking hebben op de in artikel 2 bedoelde takken en stelsels van sociale zekerheid", zodat - ingeval onder 'ziekteverzekering' in art. 2 niet ook de AWBZ zou zijn begrepen - evenbedoelde gedetacheerde werknemers buiten de AWBZ- prijzen zouden vallen. Van gedetacheerde werknemers zegt de toelichtende nota op blz. 3 dan ook: "Gedurende twee jaar blijven deze gedetacheerde werknemers vallen onder de sociale zekerheidswetgeving van eerstbedoeld (dat is het uitzendende, jwi) land". Die werknemers hebben dus aanspraak op het gehele pakket, inclusief de AWBZ-verstrekkingen, en dat zou dunkt mij niet zo zijn als die verstrekkingen niet onder de materiële werkingssfeer van het Verdrag zouden vallen. 6.6. Voor de volledigheid wil ik nog opmerken dat ook bij een andere benadering de in § 6.5. bedoelde situatie kan worden bereikt, waarin in Israël gedetacheerden ook aanspraak hebben op AWBZ-verstrekkingen. Uitgaande van de opvatting dat de AWBZ niet valt onder de materiële werkingssfeer van het Verdrag, zou in navolging van het Verdrag met Zwitserland kunnen worden aangenomen dat de aanwijsregels wel betrekking hebben op de AWBZ. <(33) Waarschijnlijk is dit de opvatting van Kavelaars (zie: t.a.p., § 4.4.3.2.). Hij stelt daar dat de AWBZ alleen voor zover het de toewijzing van de verzekeringsplicht betreft valt onder de materiele werkingssfeer van het Verdrag met Israël. Voor het Verdrag met Zwitserland geldt volgens Kavelaars hetzelfde. Zie ook: de losbladige SVW-serie, deel 2 ISV, Band ???, Verdrag met Israël, art. 2, noot 2. > Mijn bezwaar tegen deze benadering is dat hiervoor in het Verdrag of enig ander geschrift geen enkele aanwijzing is gegeven terwijl aldus geen recht wordt gedaan aan de letterlijke tekst van het Verdrag. 7. Exclusieve werking 7.1. Gelet op het voorgaande ben ik van mening dat het Verdrag wel betrekking heeft op de AWBZ en dat voor de vraag of belanghebbenden verzekerd zijn ingevolge de AWBZ betekenis moet worden toegekend aan het bepaalde in art. 6 van het Verdrag, dat voor zover hier van belang inhoudt dat op hen van toepassing is de wetgeving van het land waar zij woonachtig zijn, en dat is Israël. 7.2. Heeft art. 6 van het Verdrag exclusieve werking? Het antwoord op die vraag moet in het Verdrag zelf zijn te vinden, aldus dat wil een Verdrag exclusieve werking hebben, zulks uit de verdragstekst moet blijken<(34) Zie HR 25 juni 1986, nr. 186, RSV 1987/26, inzake het verdrag met Joegoslavië. >. Welnu, in het Verdrag met Israël is in de tekst niet aangegeven dat exclusieve werking is beoogd en dus moet worden aangenomen dat dit Verdrag die werking ontbeert. Om vast te stellen of belanghebbenden niettemin inzake de AWBZ verzekerd zijn, zijn derhalve alleen de nationale bepalingen van belang, dat wil zeggen de art. 8 en 36 van KB 164. 7.3. Op grond van art. 8 van KB 164 worden belanghebbenden, evenals andere niet-ingezetenen met een AOW-uitkering van voldoende omvang, in beginsel aangemerkt als verzekerden voor alle volksverzekeringen in Nederland. Vervolgens is de vraag aan de orde of het bepaalde in art. 36 van KB 164 meebrengt dat men toch niet is verzekerd vanwege het feit dat het Verdrag in art. 6 te dezen de wetgeving van Israël aanwijst. 7.4. Met het bepaalde in art. 36 is beoogd te bewerkstelligen dat ingezetenen in afwijking van andere bepalingen daaromtrent toch niet als verzekerden voor de volksverzekeringen worden aangemerkt indien op grond van een verdrag de wetgeving van de andere staat is aangewezen en vanwege het ontbreken van exclusieve werking van dat verdrag de nationale bepalingen toch van betekenis zijn. Art. 36 is ook van toepassing op niet-ingezetenen. Uit de toelichting blijkt dat de besluitgever daarbij het oog had op personen die in verband met het verrichten van arbeid in dienstbetrekking in Nederland verzekerd waren en op personen die op grond van het besluit verzekerd zijn. Naar mijn mening kan de Nederlandse wetgever eenzijdig beslissen dat op deze wijze alsnog de situatie wordt bereikt dat een verdrag exclusieve werking verkrijgt. Derhalve moet de slotsom zijn dat belanghebbenden niet zijn verzekerd voor de AWBZ. 8. Het middel 8.1. Het middel valt uiteen in twee onderdelen. Het eerste onderdeel is gericht tegen het oordeel van de CRvB dat - kort gezegd - de AWBZ niet onder de materiële werkingssfeer van het Verdrag valt. Dit onderdeel wordt, gelet op hetgeen ik in § 6 betoogde, terecht voorgesteld. 8.2.Het tweede onderdeel van het middel gaat uit van de opvatting dat art. 36 van KB 164 meebrengt dat buiten Nederland wonende personen op wie het stelsel van sociale verzekering van hun woonland van toepassing is, niet verzekerd zijn voor de volksverzekeringen in Nederland. Deze opvatting is, gelet op hetgeen ik in § 7 betoogde, juist zodat ook dit onderdeel terecht wordt voorgesteld. 8.3. Dat betekent dat het besluit van ZAO om belanghebbenden niet als AWBZ-verzekerden in te schrijven juist is. Mitsdien moet, na vernietiging van de uitspraak van de CRvB en van de beide uitspraken van de rechtbank, in beide gevallen het beroep (in eerste aanleg) tegen het besluit van ZAO ongegrond worden verklaard. Het komt mij voor dat Uw Raad dat zelf kan doen, zodat een terugwijzing naar de CRvB niet nodig is. 9. Conclusie Het cassatiemiddel gegrond bevindend, concludeer ik tot vernietiging van de uitspraak van de CRvB, alsmede van de beide uitspraken van de rechtbank en in beide gevallen tot ongegrondverklaring van het beroep in eerste aanleg. De Procureur-Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden A-G


Uitspraak

gewezen op het beroep in cassatie van Onderlinge Waarborgmaatschappij ZAO Zorgverzekeringen U.A. (hierna: ZAO) tegen de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 5 november 1997 betreffende na te melden ten aanzien van X en Y, beiden wonende te Z (Israël), (hierna: belanghebben-den) genomen beslissingen ingevolge de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (hierna: de AWBZ). 1. Beslissingen en geding voor de Arrondissements-rechtbank Bij onderscheiden zogenoemde voor beroep vatbare beslissingen, gedagtekend 10 augustus 1993, heeft ZAO belanghebbenden kennis gegeven van haar besluiten hen niet in te schrijven als verzekerden op grond van de AWBZ. Belanghebbenden hebben elk voor zich tegen deze beslissingen beroep ingesteld bij de Arrondissementsrechtbank te Amsterdam. De Rechtbank heeft bij onderscheiden uitspraken van 4 januari 1995 de beroepen gegrond verklaard en de bestreden beslissingen vernietigd. 2. Geding voor de Centrale Raad ZAO heeft tegen beide uitspraken van de Rechtbank hoger beroep ingesteld bij de Centrale Raad. De Centrale Raad heeft de aangevallen uitspraken bevestigd. De uitspraak van de Centrale Raad is aan dit arrest gehecht. 3. Geding in cassatie ZAO heeft tegen de uitspraak van de Centrale Raad beroep in cassatie ingesteld. Het beroepschrift in cassatie is aan dit arrest gehecht en maakt daarvan deel uit. De belanghebbende Y heeft bij vertoogschrift het cassatieberoep bestreden. De Advocaat-Generaal Ilsink heeft op 31 maart 1999 geconcludeerd tot vernietiging van de uitspraak van de Centrale Raad alsmede van beide uitspraken van de Rechtbank en in beide gevallen tot ongegrondverklaring van het beroep in eerste aanleg. De belanghebbende Y heeft een schriftelijke reactie op die conclusie gegeven. Hoewel deze reactie eerst op 28 mei 1999 is ingediend, heeft de Hoge Raad, gelet op de aangevoerde reden voor het later reageren dan in het algemeen gesproken verenigbaar is te achten met de eisen van een goede procesorde, gemeend op de reactie acht te moeten slaan. 4. Beoordeling van het middel van cassatie 4.1. In cassatie kan van het volgende worden uitgegaan. Belanghebbenden zijn na het bereiken van de leeftijd van 65 jaren en vóór 1 juli 1989 vanuit Nederland naar Israël geëmigreerd. Zij hadden op de dag van hun vertrek recht op een uitkering ingevolge de Algemene Ouderdomswet die ten minste 35% van het wettelijk minimumloon beliep. Zij hebben ZAO in 1993 bij onderscheiden brieven verzocht hen in te schrijven als verzekerden ingevolge de AWBZ. ZAO heeft deze verzoeken afgewezen op grond dat ingevolge het bepaalde in artikel 6 van het Verdrag inzake sociale zekerheid tussen het Koninkrijk der Nederlanden en de Staat Israël, Trb. 1984, 65 (hierna: het Verdrag) en artikel 36 van het Besluit uitbreiding en beperking kring verzekerden volksverzekeringen 1989 (hierna: het BUB 1989) belanghebbenden als niet verzekerden voor de volksverzekeringen moeten worden aangemerkt. 4.2. Voor de Centrale Raad was in geschil of moet worden geoordeeld dat het Verdrag en het BUB 1989 in de weg staan aan de inschrijving van belanghebbenden als verzekerden ingevolge de AWBZ. 4.3. De Centrale Raad heeft voormelde vraag ontkennend beantwoord en daartoe – onder meer - geoordeeld: dat hij de zienswijze van belanghebbenden en de Rechtbank ter zake van de materiële werkingssfeer van het Verdrag deelt; dat de opvatting dat het Verdrag geen betrekking heeft op de AWBZ juist is; dat dit betekent dat ten aanzien van de vraag of belanghebbenden verzekerd zijn ingevolge de AWBZ, geen betekenis kan worden toegekend aan het bepaalde in artikel 6 van het Verdrag, dat voorzoveel hier van belang inhoudt dat personen op wie het Verdrag van toepassing is, onderworpen zijn aan de wetgeving van de partij op het grondgebied waarvan zij wonen; dat artikel 36 van het BUB 1989 blijkens haar opschrift "exclusieve werking" beoogt, te weten van de toepasselijkheid van door overeenkomsten of regelingen inzake sociale zekerheid tussen Nederland en andere mogendheden aangewezen wetgeving; dat de werking van die bepaling niet zover strekt dat zij de exclusieve toepasselijkheid van de door een verdrag aangewezen wetgeving, ook ter zake van een tak van verzekering waarop het desbetreffende verdrag geen betrekking heeft, zou kunnen bewerkstelligen; dat voorzover de rechtspositie van belanghebbenden ter zake van verzekering ingevolge de AWBZ wordt beheerst door artikel 36 van het BUB 1989, deze bepaling derhalve niet tot uitsluiting van de verzekering kan leiden; dat belanghebbenden vanaf 1 januari 1990 als verzekerden moeten worden aangemerkt op grond van artikel 8, lid 2, van het BUB 1989. Tegen deze oordelen komt het middel op. 4.4. Bij de beoordeling van het middel moet worden vooropgesteld dat belanghebbenden, uitsluitend beoordeeld naar nationaal Nederlands recht, ingevolge artikel 5, lid 2, van de AWBZ jo. artikel 8, leden 1 en 2, van het BUB 1989, met ingang van 1 januari 1990 als verzekerden moeten worden aangemerkt. De Centrale Raad heeft mitsdien met juistheid geoordeeld dat het bepaalde in artikel 30 van het BUB 1989 hier toepassing mist. Voorts moet worden vooropgesteld dat de Centrale Raad met partijen terecht ervan is uitgegaan dat belanghebbenden onder de personele werkingssfeer van het Verdrag vallen. 4.5. Het middel betoogt in de eerste plaats dat er geen gegronde redenen zijn om te concluderen dat, zoals de Centrale Raad heeft geoordeeld, verstrekkingen bij ziekte op grond van de AWBZ van de materiële werkingssfeer van het Verdrag zijn uitgezonderd. Dit betoog faalt. Met betrekking tot zijn materiële werkingssfeer bepaalt het Verdrag in artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel A, dat het van toepassing is op de daar genoemde takken van socialezekerheidswetgeving. De Toelichtende Nota bij het Verdrag merkt te dien aanzien op: "De materiële werkingssfeer van het verdrag omvat alle takken van sociale zekerheid met uitzondering van de verstrekkingen bij ziekte. Ten aanzien van deze tak van verzekering zijn geen bepalingen in het verdrag opgenomen omdat in Israël geen wettelijke ziektekostenverzekering bestaat."(Kamerstukken II 1983/84, 18 531, nr. 1, blz. 2). Uit deze toelichting moet worden afgeleid dat naar de kennelijke bedoeling van de verdragsluitende partijen tot de in artikel 2, lid 1, aanhef en onderdeel A, genoemde wetgeving betreffende de ziekteverzekering niet behoort de AWBZ. Anders dan het middel betoogt, staan aan deze opvatting de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van het Verdrag in de weg. 4.6. Het middel betoogt in de tweede plaats dat zowel de letter als de ratio van artikel 36 van het BUB 1989 meebrengen dat buiten Nederland wonende personen op wie het stelsel van sociale verzekering van hun woonland van toepassing is, niet verzekerd zijn onder de AWBZ. Dit betoog faalt eveneens. Artikel 36 strekt ertoe exclusieve werking toe te kennen aan krachtens overeenkomst of regeling van toepassing zijnde wetgeving van een andere mogendheid. Gelet op deze strekking blijft de werking van deze bepaling beperkt tot die volksverzekeringen die onder de materiële werkingssfeer van de desbetreffende overeenkomst of regeling vallen. De Centrale Raad heeft mitsdien terecht geoordeeld dat artikel 36 niet tot uitsluiting van belanghebbenden van verzekering ingevolge de AWBZ kan leiden. 4.7. Het voorgaande brengt mee dat het middel niet tot cassatie kan leiden. 4. Proceskosten ZAO zal worden veroordeeld in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende Monasch. 5. Beslissing De Hoge Raad: verwerpt het beroep; veroordeelt ZAO in de kosten van het geding in cassatie aan de zijde van de belanghebbende Y, vastgesteld op f 1.420,-- voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand. Dit arrest is op 13 oktober 1999 vastgesteld door de vice-president R.J.J. Jansen als voorzitter, en de raadsheren Van Brunschot, Van Vliet, Hammerstein en Lourens, in tegenwoordigheid van de waarnemend griffier Van Hooff, en op die datum in het openbaar uitgesproken.